Groeningestraat 33
B-8500 Kortrijk
T +32 (0) 56 24 15 44
F +32 (0) 56 20 05 25

pieterdewaele@dsda.be

Belasting op tweede verblijven: gemeente Koksijde bijt (opnieuw) in het zand

Gepost op:

Belasting op tweede verblijven – deel 1

De belasting op tweede verblijven van de gemeente Koksijde werd door het hof van beroep te Gent in 2014 een eerste keer strijdig bevonden met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Het hof van beroep stelde toen vast dat de gemeente Koksijde haar eigen inwoners niet aan een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting onderwerpt en de kosten voor de verfraaiing van het openbaar domein en de beveiliging van de open ruimte enkel verhaalt op de eigenaars van een tweede verblijf.

Nochtans komen deze inspanningen en kosten ten goede aan allen die zich op het grondgebied van de gemeente bevinden zodat het niet redelijk verantwoord is de kosten hiervoor enkel ten laste te leggen van de eigenaars van een tweede verblijf.

Het cassatieberoep van de gemeente Koksijde werd door het Hof van Cassatie op 3 september 2015 verworpen.

Belasting op tweede verblijven – deel 2

In het kader van de eerste cassatieprocedure heeft het parket van het Hof van Cassatie kritiek geuit op de rechtspraak van het hof van beroep te Gent. De advocaat-generaal vond dat het hof van beroep mogelijk te ver was gegaan bij de beoordeling van de wettigheid van de belasting. Volgens het parket mocht de rechter niet eisen dat de gemeente het bewijs levert dat tweede verblijven effectief meerkosten inzake veiligheid meebrengen.

Geïnspireerd door deze kritiek heeft de gemeente Koksijde tegen latere arresten van het hof van beroep van Gent van 2016 opnieuw een cassatieberoep ingesteld.

Dit beroep werd in twee arresten van 17 mei 2018 verworpen door het Hof van Cassatie.

De relevante passages uit de arresten vindt u onderaan deze bijdrage.

Beoordelingsvrijheid voor de rechter

Uit de arresten van het Hof van Cassatie blijkt dat de rechter de motivering van de gemeente niet voetstoots voor waar moet aannemen.

Zonder dat hij van de gemeente het bewijs kan vragen van de feiten waarop het verschil in behandeling wordt verantwoord, kan de rechter op grond van een eigen beoordeling van deze feiten vaststellen dat het verschil in behandeling niet redelijk verantwoord is.

Pieter Dewaele

1. De grondwettelijke regels inzake de gelijkheid van de Belgen en de niet-discriminatie inzake belastingen staan niet eraan in de weg dat een verschillende fiscale behandeling wordt ingesteld ten aanzien van bepaalde categorieën van personen, voor zover daarvoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat. De al dan niet aanwezigheid van zodanige verantwoording moet worden getoetst aan het doel en de gevolgen van de ingestelde belasting en aan de redelijkheid van de verhouding tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

2. In het kader van de beoordeling door de rechter of er voor een door de overheid gemaakt onderscheid tussen belastingplichtigen een objectieve en redelijke verantwoording bestaat, kan van die overheid niet worden gevergd dat zij het bewijs moet leveren dat dit onderscheid of de afwezigheid ervan berust op zekere en vaststaande feiten of dat het gemaakte onderscheid noodzakelijk bepaalde gevolgen heeft. Het volstaat dat in redelijkheid blijkt dat er een objectieve verantwoording bestaat of kan bestaan voor het gemaakte onderscheid.

3. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat de eiseres een belasting op tweede verblijven heeft ingevoerd op basis van de volgende motivering:

"Overwegende dat het gemeentebestuur jarenlange inspanningen doet om het openbaar domein te verfraaien zodat de aantrekkelijkheid van de badplaats vergroot; dat die investeringen in het openbaar domein en in de groenaanplantingen voornamelijk te situeren zijn in de zones waar de meeste tweede verblijven gesitueerd zijn; dat bovendien de niet permanent bewoonde eigendommen aanleiding geven tot een grotere zorg voor de veiligheid en de openbare ruimte, hetgeen ook zijn weerslag op de gemeentebegroting heeft".

4. De appelrechters oordelen vooreerst, zonder op dit punt te worden bekritiseerd, dat er moet aangenomen worden dat de kosten van verfraaiing van de openbare ruimte en voor veiligheid in beginsel ten goede komen zowel aan hen die hun woonplaats hebben in de gemeente als aan hen die er een tweede verblijf hebben.

Zij oordelen vervolgens dat:

- in deze optiek het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel eist dat een belasting die tot doel heeft de vermelde kosten te verhalen zou gevestigd worden in hoofde zowel van hen die hun woonplaats in de gemeente hebben als in hoofde van hen die er een tweede verblijf hebben;

- er op zich geen objectieve reden is om de kosten tot dekking waarvan het belastingreglement een belasting wil heffen, uitsluitend ten laste te leggen van eigenaars van tweede verblijven;

- het uitsluitend belasten van eigenaars van tweede verblijven verantwoord kan zijn om een bepaald onevenwicht tussen inwoners en niet-inwoners weg te werken;

- de verweerder er hier evenwel terecht op wijst dat de eiseres ervoor kiest om geen aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting te heffen;

- zij wel opdeciemen op de onroerende voorheffing heft, maar deze in dezelfde mate verschuldigd zijn door de eigenaars van tweede verblijven als door vaste inwoners;

- er, abstractie makend van de andere belastingen - waaronder de belasting op tweede verblijven - dus een evenwicht is.

5. Op grond van deze overwegingen, waarmee de appelrechters oordelen dat er geen redelijke grond bestaat om de kosten tot inning waarvan de eiseres een belasting op tweede verblijven heft, uitsluitend ten laste van de eigenaars van tweede verblijven te leggen, verantwoorden zij hun beslissing dat het belastingreglement op tweede verblijven het gelijkheidsbeginsel schendt naar recht.