Groeningestraat 33
B-8500 Kortrijk
T +32 (0) 56 24 15 45
F +32 (0) 56 20 05 25

vanessadesmet@dsda.be

Eigendomsvoorbehoud bij geleasede voertuigen

Gepost op:

EIGENDOMSVOORBEHOUD BIJ GELEASEDE,GEHUURDE OF GEFINANCIERDE GOEDEREN: IDENTIFICATIE GEEN PLICHT, WEL AAN TE RADEN

De regels

In art. 2 van het Ministerieel Besluit van 23.02.1968 stond te lezen dat ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur zich er bij hun aanvraag tot erkenning onder meer moeten toe verbinden om aan de gefinancierde goederen op blijvende wijze een plaatje van voldoende grootte te bevestigen met de vermelding in leesbare en onuitwisbare lettertekens dat de goederen hun eigendom blijven.

Reeds in een arrest van het Hof van Cassatie van 27 november 1981 werd geoordeeld dat de afwezigheid van dergelijk plaatje slechts de intrekking met zich meebrengt van de erkenning om aan financieringoperaties te doen.

Ook de tekst van het Koninklijk Besluit nr. 55 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur rept met geen woord over publiciteitsmodaliteiten en nog minder over het naleven van een formaliteit die de voorwaarde zou zijn van de tegenwerpbaarheid van het eigendomsrecht op de gefinancierde goederen.

Met andere woorden hebben noch het Koninklijk Besluit, noch het Ministerieel Besluit de tegenwerpbaarheid aan derden van het eigendomsrecht van om het even welke formaliteit afhankelijk gesteld, zodat in de praktijk nauwelijks identificatieplaatjes werden bevestigd.

Het Ministerieel Besluit d.d. 23.02.1968 werd opgeheven door het Ministerieel Besluit tot bepaling van de voorwaarden tot erkenning van de ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur van 20 september 2012.

De verplichting om een identificatieplaatje op de gefinancierde goederen aan te brengen teneinde een erkenning te bekomen, werd daarin niet langer opgenomen.

Niettemin blijft het op vandaag nog steeds aangewezen om toch een identificatieplaatje te bevestigen aan goederen die geleased, verhuurd of gefinancierd worden.

De praktijk

Er is namelijk reeds gebleken dat dergelijke goederen heel vaak worden doorverkocht en dit ondanks het eigendomsvoorbehoud ten voordele van de leasing-, verhuur- of financieringsmaatschappij. In de praktijk gaat het veelal om de doorverkoop van geleasede of gefinancierde tweedehandsvoertuigen.

De teruggave van de voertuigen is in dergelijke situaties vaak niet meer mogelijk. De voertuigen worden immers veelal doorverkocht door professionele autoverkopers aan particulieren, die zich als bezitter te goeder trouw beschermd zien door art. 2279 B.W.

De leasing- en financieringsmaatschappijen kunnen zich richten tot hun medecontractant, die contractbreuk pleegt door de verkoop van geleasede of gefinancierde voertuigen, maar die is dikwijls met de noorderzon verdwenen, of blijkt onvermogend te zijn.

Laatste optie is een vordering tegen de professionele autoverkoper, die medeplichtig is aan deze contractbreuk. Op professionele verkopers met als hoofdactiviteit de verkoop van tweedehandswagens, rust immers een bijzondere onderzoeksplicht.

Van professionele autohandelaars mag worden verwacht dat zij kennis hebben van het gevaar verbonden aan de doorverkoop van geleasede, gehuurde of gefinancierde voertuigen zodat zij gehouden zijn de eigendomstitel van het voertuig te controleren en na te gaan of de verkopers wel vrij kunnen beschikken over het voertuig.

Professionele autoverkopers dienen zich zodoende de originele aankoopfactuur van het voertuig te laten voorleggen, op basis waarvan zij kunnen zien of de verkoper ook de eigenaar is van het voertuig.

Vaak gaan de verkopers in kwestie enkel af op het inschrijvingsbewijs van het voertuig. Dit volstaat niet, vermits het KB van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen bepaalt dat voertuigen zowel op naam van de eigenaar als op naam van de gebruiker kunnen worden ingeschreven. Hetzelfde geldt voor de verzekering van het voertuig.

De gevolgen

Om uitsluitsel te hebben omtrent de werkelijke eigenaar van het voertuig in kwestie, biedt het opvragen van de originele aankoopfacturen dan ook de enige garantie.

Wanneer blijkt dat de factuur niet werd opgevraagd, dan maakt de professionele autoverkoper zich schuldig aan derde medeplichtigheid bij andermans contractbreuk. Hij beging immers een fout door onvoldoende controle van het beschikkingsrecht en is hiervoor aansprakelijk op grond van de artikelen 1382 en 1383 B.W..

Het weze nog benadrukt dat nu ook op professionelen die slechts occasioneel tweedehandsvoertuigen verkopen, een identieke onderzoeksplicht rust. Daarenboven gaat het niet langer enkel om de verkoop van tweedehandsvoertuigen, doch ook om de verkoop van andere roerende materiële goederen waarvan het gebruikelijk is dat zij op een gelijkaardige manier worden gefinancierd.

De schade geleden door de leasing- of financieringsmaatschappij bestaat er in dat zij door de fout van de professionele autohandelaar haar voorrecht is verloren op de voertuigen in kwestie. Zij kan de voertuigen niet meer verkopen of verhuren. Evenmin kan de leasing- of financieringsmaatschappij de voertuigen zelf realiseren ter aanzuivering van de contractueel nog verschuldigde bedragen naar aanleiding van de verbreking van de overeenkomst.

De schade van de leasing- of financieringsmaatschappij die moet worden vergoed door de professionele autoverkoper is dan ook beperkt tot de vermoedelijke opbrengstwaarde van de verkoop van de wagen na de verbreking van de overeenkomst.

Dergelijke discussies en langdurige procedures met onzekere afloop en nadelige financiële implicaties, kunnen dikwijls worden vermeden door het aanbrengen van een identificatieplaatje op de geleasede, gehuurde of gefinancierde goederen waaruit afdoende blijkt dat de goederen eigendom blijven van de maatschappij in kwestie.